Atze van Wieren
In deze bundel staat het idee centraal dat het universum begin noch einde heeft en dat de mens geroepen is zijn plaats daarin te bepalen en, belangrijker, zin moet zien te geven aan zijn korte verblijf op deze planeet.
In heldere, ontroerende, soms ook opmerkelijk licht van toon zijnde gedichten verkent Van Wieren de mogelijkheden en trekt hij de lijn door ná dit leven op aarde. Onder meer de filosoof Spinoza kijkt hierbij over zijn schouder mee.
De gedichten zijn de neerslag van een zoektocht naar betekenis en bieden verrassende perspectieven.
Atze van Wieren heeft zijn sporen verdiend met de bundels Grondstof en Bedevaart, die bepaald niet onopgemerkt zijn gebleven. Gedichten daaruit verschenen in bloemlezingen, bladen en tijdschriften. Eerder al, in 2006, verscheen zijn vertaling van de Duineser Elegien, de filosofische gedichtencyclus van Rainer Maria Rilke, beschouwd als een van de literaire hoofdwerken uit de 20e eeuw, onder de titel De elegieën van Duino, een prestatie van formaat en lovend ontvangen.
Flits
Om mij heen gaat het heelal tekeer,
supernova’s knallen erop los,
zwarte gaten doen de gekste dingen.
In mijn brein vuren miljarden
cellen elektrische signalen af:
toveren mij tevoorschijn.
Ik krijg zowaar ook praatjes,
er komt een ego uit de hoed.
Het onderbewuste knipoogt.
Soms gaat een rilling door mij heen,
dan flitst een beeld voorbij van licht-
uitval: vrees ik het zwarte gat in mij.