Rainer Maria Rilke
In de laatste jaren van zijn leven woonde Rainer Maria Rilke (1875-1926) in het Château de Muzot in Zwitserland. Na de Eerste Wereldoorlog en een lange periode van omzwervingen hervond hij daar de inspiratie om de Duineser Elegien af te maken, waarmee hij in 1912 begonnen was. In februari 1922 schreef hij in dezelfde golf van bezieling de eerste cyclus van 26 sonnetten in vier dagen en de tweede cyclus van 29 sonnetten in acht dagen. Die Sonette an Orpheus zijn een lofzang op het leven, waarin horen en zingen centraal staan. De mythe van Orpheus, de zanger met de lier, als symbool voor de beide niet te scheiden domeinen van leven en dood, van liefde en pijn, van stilte en beweging.
Dit werk van Rilke is ook een lofzang op de taal en op het sonnet, waarbij hij meesterlijk die dichtvorm eert in ritme en rijm en tegelijkertijd haar voorziet van een nieuwe en vrije dynamiek.
Een nawoord en noten geven de gedichten een context en vormen een leidraad voor de lezer om de gebruikte beelden en motieven beter te verstaan.
Gerard Kessels, die Das Stundenbuch, Die Neue Gedichte en Das Buch der Bilder van Rilke al vertaalde, kiest in zijn vertaling van Die Sonette an Orpheus voor het zoveel mogelijk gestand doen van klank, ritme en rijm, maar wil in taal en woordkeuze de sonnetten, bijna honderd jaar na Rilkes dood, ook een nieuw en eigentijds leven inblazen.
Boek verschijnt april 2025.
Van Rilke verscheen ook bij IJzer: De elegieën van Duino en Auguste Rodin.