Ana Luísa Amaral
Na haar late debuut in 1990 groeide Ana Luísa Amaral (1956) snel uit tot een van de interessantste en meest productieve Portugese dichters. Uit de twaalf tot nu toe verschenen bundels waaruit deze eerste Nederlandse bundeling een representatieve keuze presenteert, spreekt een eigenzinnige vrouwelijke stem die vrouwelijke thema’s en beelden verweeft met subversieve bewerkingen van bijbelse en mythologische stof. Amarals poëzie verkeert op gespannen voet met de literaire erfenis van overwegend mannelijke dichters en de door mannelijke helden bevolkte grote verhalen van de westerse cultuur. In tegendraadse taal en averechtse vormen voert ze een dialoog met eigen werk en stemmen uit de poëtische traditie, waarin allusies, citaten en intertekstuele verbanden een steeds intrigerender netwerk vormen.
Karakteristiek is haar neiging de zaken van de keerzijde te benaderen: niet de werkelijkheid maar de onwerkelijkheid, niet de mogelijkheid maar de onmogelijkheid. Het streven het eigen innerlijk te verwoorden, de perfecte vorm te vinden of het volmaakte gedicht te schrijven lijkt keer op keer tot mislukken gedoemd. Ondanks haar wantrouwen tegenover de taal en het eigen dichterschap gaat ze echter telkens opnieuw de worsteling met de weerbarstige woorden en vormen aan.
Ana Luísa Amaral is een regelmatige gast op internationale poëziefestivals. In Nederland trad ze op bij Poetry International 2003 en Literair Paspoort 2004. Bundelingen van vertaald werk verschenen eerder in Frankrijk, Zweden en Italië (waar ze in 2007 de poëzieprijs Giuseppe Acerbi won) en zijn in voorbereiding in Venezuela, Spanje en Duitsland. Voorjaar 2011 was ze writer in residence aan de Universiteit Utrecht.
Uit het Portugees vertaald en van een nawoord voorzien door Arie Pos