Thomas Bernhard
Vier jaar na zijn succesvolle en spraakmakende debuutroman Frost (1963), verkent Thomas Bernhard in Verstörung enkele van wat kernthema’s in zijn oeuvre zijn gebleken: het in je hoofd opgesloten zitten, de onmogelijkheid van communicatie, de ontoereikendheid van taal, het uitgesloten zijn, krankzinnigheid, ziekte, dood en het allesbepalende ‘labyrint’ van de familieverhoudingen.
In Verstoring vergezelt de verteller, een student mijnbouwkunde, zijn vader, plattelandsarts, op zijn ronde langs een reeks lichamelijk en geestelijk zieke patiënten in een afgelegen en ontoegankelijk deel van Oostenrijk (“Er is nauwelijks een afgelegenere streek dan die tussen Geistthal en Hauenstein”). Naarmate de tocht vordert wordt de weg smaller en duisterder en de geestelijke verstoring van de patiënten ernstiger. De laatste patiënt, vorst Saurau op de burcht Hochgobernitz, vormt in dit opzicht het meest extreme geval. Hij vergast de dokter en zijn zoon op een monoloog waarin alle bovengenoemde thema’s op filosofisch en taalkundig onnavolgbare wijze aan de bod komen.
En ik las en las en las…
(Peter Handke – Als ich Verstörung von Thomas Bernhard las)
Thomas Bernhard wordt gefascineerd door de duisterste kanten van ons bestaan, omdat hij juist daar – en alleen daar – antwoord op de beslissende vragen hoopt te vinden. (Marcel Reich-Ranicki – Konfessionen eines Besessenen, Zeit)
Van Thomas Bernhard werd verscheen eerder bij IJzer in de ongeëvenaarde vertaling van Chris Bakker: Houthakken (vertaling ism Pauline de Bok), De onderspitdelver, Uitwissing en de verhalenbundel Goethe schterft.
Daarnaast verscheen in de vertaling van Gerard Bes en Philip Grisel de verhalenbundel Op de boomgrens.